14 juni 2013

10-06-2013 NIEUW !!! Stadstuin De Bergen



17-04-2013 "Hotel Bergstraat" LJN: BZ7544, Raad van State , 201202100/1/R3

LJN: BZ7544, Raad van State , 201202100/1/R3
Datum uitspraak:03-04-2013
Datum publicatie:17-04-2013
Rechtsgebied:Bestuursrecht overig
Soort procedure:Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie:Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het college het uitwerkingsplan "1e uitwerking De Bergen (hotel Bergstraat)" vastgesteld.
Vindplaats(en):Rechtspraak.nl
Uitspraak
201202100/1/R3. 
Datum uitspraak: 3 april 2013 

AFDELING 
BESTUURSRECHTSPRAAK 

Uitspraak in het geding tussen: 

1. [appellant sub 1], wonend te Eindhoven, 
2. [appellant sub 2], wonend te Eindhoven, 

en 

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, 
verweerder. 

Procesverloop 

Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het college het uitwerkingsplan "1e uitwerking De Bergen (hotel Bergstraat)" vastgesteld. 

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld. 

Het college heeft een verweerschrift ingediend. 

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. 
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. 

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door A.A. Renwarin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 

Overwegingen 

1. Het uitwerkingsplan voorziet in een plandeel met de bestemming "Gemengd" en de aanduiding "parkeergarage" en maakt de bouw van een hotel, restaurants, commerciële ruimten en een ondergrondse parkeergarage mogelijk op een binnenterrein tussen de Kleine Berg, Grote Berg en Bergstraat in het centrum van Eindhoven. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op een uitwerkingsplicht uit het bestemmingsplan "De Bergen" (hierna: het bestemmingsplan), dat bij uitspraak van de Afdeling van 23 november 2011, in zaak nr. 201007702/1/R3, in rechte onaantastbaar is geworden. 

2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2], die aan de Bergstraat wonen, betogen dat het college ten onrechte het uitwerkingsplan heeft vastgesteld. [appellant sub 1] voert daartoe aan dat de verkeerstoets en het akoestisch onderzoek in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet met het ontwerp van het uitwerkingsplan ter inzage zijn gelegd. Hij voert verder aan dat in strijd met de uitwerkingsregels geen samenspraak heeft plaatsgevonden op grond van de gemeentelijke Verordening Samenspraak en inspraak 2008. Verder voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat in strijd met de uitwerkingsregels de bouwhoogte en de omvang van het hotel niet passen in de omgeving. Zij vrezen een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat door een toename van geluidhinder en verkeers- en parkeerdruk en zij vrezen een verlies aan onder meer privacy en uitzicht, nu op korte afstand van hun percelen kan worden gebouwd en een terras mogelijk is. Het akoestische onderzoek is volgens [appellant sub 2] om verschillende redenen ondeugdelijk en hieruit blijkt dat niet aan de geluidsnormen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) kan worden voldaan. Daarnaast is een dergelijke publiekstrekkende functie in strijd met de uitgangspunten van het bestemmingsplan en het karakter van de buurt. Voorts stellen zij dat niet wordt voldaan aan de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: de VNG-brochure). [appellant sub 2] wijst er voorts op dat het uitwerkingsplan zal leiden tot een vermindering van de luchtkwaliteit door uitlaatgassen en dat er vleermuizen zijn waargenomen in de omgeving. 

Tot slot betwisten zij, mede gelet op de huidige economische crisis, de financiële uitvoerbaarheid van het plan. 

3. Het college stelt zich op het standpunt dat het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het hotel sluit aan bij de bouwhoogten van de bestaande bebouwing in de omgeving en de hotelfunctie past bij het karakter van dit gebied in het centrum van Eindhoven. Het college stelt dat de voorziene functies aansluiten bij categorie A als bedoeld in de VNG-brochure binnen een gebied met functiemenging. De verkeers- en parkeerdruk zullen volgens het college niet ernstig toenemen. Verder stelt het college dat in het akoestische onderzoek is uitgegaan van alle geluidsbronnen die horen bij een representatieve bedrijfssituatie en dat er geen onaanvaardbare geluidssituatie zal ontstaan. Daarnaast zijn er maatregelen mogelijk, indien blijkt dat niet aan de geluidsnormen uit het Barim kan worden voldaan. Over de financiële uitvoerbaarheid van het plan stelt het college dat het bestemmingsplan al voorzag in de mogelijkheid om een hotel te vestigen zodat kan worden uitgegaan van de haalbaarheidsstudie uit 2008. 

4. Aan het plangebied is in het bestemmingsplan de bestemming "Gemengd-Uit te werken" toegekend. 

Ingevolge artikel 20, lid 20.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd-Uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor: 

a. detailhandel, niet zijnde perifere detailhandel en supermarkten; 

b. horecabedrijven, behorende tot de categorie 1 en categorie 5 zoals aangegeven in de bij deze voorschriften behorende "lijst van horeca-activiteiten" 

c. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen; 

met daarbij behorende: 

d. parkeer- en nutsvoorzieningen; (…). 

Ingevolge de Lijst van horeca-activiteiten vallen onder bedrijven van categorie 1 maaltijdverstrekkers, zoals een restaurant en worden onder bedrijven van categorie 5 logiesverstrekkers, zoals een hotel verstaan. 

Ingevolge artikel 20, lid 20.2, van de planregels werkt het college van burgemeester en wethouders de in lid 20.1 omschreven bestemmingen uit met inachtneming van de volgende regels: 

a. de ontwikkeling dient gericht te zijn op een publieksgerichte functie, al dan niet gecombineerd met een woonfunctie; geen grootschalige detailhandelsontwikkeling; relatief kleinschalige verkaveling; 

b. de bouwhoogte dient afgestemd te zijn op de hoogte van de omliggende bebouwing van de Bergstraat, Grote Berg en Kleine Berg; 

c. authentieke panden die in het terrein staan dienen zorgvuldig te worden ingepast; 

d. de nieuwbouwontwikkeling moet geïnspireerd zijn op de architectuur en schaal van De Bergen en gerelateerd aan de specifieke vormgeving en context waarin het plan wordt gerealiseerd; 

e. de achterzijde van de ontwikkeling dient aan te sluiten op de bestaande achterzijden van de bebouwing aan de Kleine Berg, Grote Berg en Bergstraat; (…); 

h. de ontsluiting moet zo min mogelijk belasting geven op kwetsbare straten binnen De Bergen; daarom wordt gestreefd naar integratie in de ondergrondse parkeervoorziening; (…); 

j. de parkeerbehoefte op basis van de geldende parkeernormen dient te worden opgevangen in een ondergrondse parkeervoorziening; (…). 

p. bij de ontwikkeling van deze locatie dient samenspraak conform de Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008 plaats te vinden. 

4.1. De gronden hebben in het uitwerkingsplan de bestemming "Gemengd" gekregen. 

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels van het uitwerkingsplan zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor: 

a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond; met dien verstande dat perifere detailhandel en supermarkten zijn uitgesloten; 

b. horecabedrijven behorende tot categorie 5 zoals aangegeven in de Lijst van horeca-activiteiten, behoudens ter plaatse van de bestaande bebouwing aan de Kleine Berg 47 en de Bergstraat

c. horecabedrijven behorende tot categorie 1 zoals aangegeven in de Lijst van horeca-activiteiten uitsluitend op de begane grond met inachtneming van het volgende: 

1. behoudens het bepaalde in sub b zijn ter plaatse van de bestaande bebouwing aan de Kleine Berg horecabedrijven toegelaten; 

2. behoudens het bepaalde in sub b is ter plaatse van de bebouwing die niet tot de bestaande bebouwing behoort slechts één horecabedrijf toegelaten; (…) 

f. een ondergrondse parkeergarage uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage"; (…). 

Procedurele bezwaren 

5. De Afdeling stelt vast dat in overeenstemming met de in de Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008 opgenomen procedure voor samenspraak een klankbordgroep van bewoners en winkeliers is betrokken bij de totstandkoming van het uitwerkingsplan. Uit de plantoelichting volgt dat meerdere bijeenkomsten met deze klankbordgroep zijn gehouden, die uiteindelijk hebben geleid tot een lijst van uitgangspunten voor het uitwerkingsplan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 20, lid 20.2, onder p, van de planregels van het bestemmingsplan. Het betoog faalt. 

5.1. In verband met het uitwerkingsplan is onderzoek verricht naar de gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie in het gebied De Bergen. 

De resultaten hiervan zijn neergelegd in het onderzoeksrapport "Verkeerstoets hotel De Bergen" van 7 oktober 2011 van het onderzoeksbureau Accent adviseurs, dat is opgesteld in opdracht van Land ’s-Heeren vastgoedontwikkeling, de projectontwikkelaar. Verder is akoestisch onderzoek verricht naar de mogelijke geluidhinder op omliggende woningen. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek Activiteitenbesluit Hotel de Bergen Eindhoven" van het onderzoeksbureau Tritium Advies van 17 oktober 2011 (hierna: het akoestisch onderzoek). Het ontwerp van het uitwerkingsplan heeft van 16 juni 2011 tot en met 27 juli 2011 ter inzage gelegen. Beide rapporten dateren dan ook van na de terinzagelegging van het ontwerpplan. Nu deze rapporten ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp nog niet bestonden, was er ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb geen verplichting om deze stukken met het ontwerp ter inzage te leggen. Het betoog faalt. 

Luchtkwaliteit 

6. Over de gestelde verslechtering van de luchtkwaliteit overweegt de Afdeling dat artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer het kader biedt voor de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit voor de uitoefening of de toepassing van de in het tweede lid van dit artikel opgesomde bevoegdheden en wettelijke voorschriften. In het tweede lid zijn geen bevoegdheden en wettelijke voorschriften opgenomen die thans aan de orde zijn, namelijk de vaststelling van een uitwerkingsplan. Derhalve is artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer in dit geval niet van toepassing en kan het betoog over de luchtkwaliteit reeds daarom niet slagen. 

Flora- en fauna 

7. De Afdeling vat het betoog van [appellant sub 2] dat vleermuizen zijn waargenomen in het gebied aldus op dat het uitwerkingsplan niet uitvoerbaar zal zijn zonder in strijd te handelen met de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dit neemt niet weg dat het college het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan in de weg staat. Uit de quickscan van het onderzoeksbureau Croonen Adviseurs van december 2010 volgt dat de aanwezigheid van beschermde soorten in het uitwerkingsgebied kan worden uitgesloten, met uitzondering van vleermuizen, nu vleermuizen mogelijk gebruik maken van een te slopen aanbouw in het plangebied. De nadere notitie van het onderzoeksbureau Croonen Adviseurs van 1 maart 2011 vermeldt dat in de desbetreffende aanbouw geen verblijfplaatsen van vleermuizen voorkomen. 

Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de Ffw niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan in de weg zal staan. Het betoog faalt. 

VNG-brochure 

8. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat bij het uitwerkingsplan niet is voldaan aan de indicatieve richtafstanden van de VNG-brochure, wordt overwogen dat stadscentra, zoals hier aan de orde, volgens de 

VNG-brochure worden aangemerkt als zogenoemde functiemengingsgebieden. Bij deze gebieden zijn volgens de VNG-brochure, in tegenstelling tot rustige woongebieden, milieubelastende activiteiten op kortere afstanden van woningen mogelijk. De VNG-brochure hanteert bij deze gebieden een driedeling in categorieën A, B of C. De voorziene horecabedrijven en de voorziene detailhandel vallen onder categorie A uit de VNG-brochure. Dat het uitwerkingsplan tevens voorziet in een ondergrondse parkeergarage maakt niet dat in dit geval van categorie C had moeten worden uitgegaan en dat had moeten worden voorzien in een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur. Daarbij is van belang dat is beoogd ter plaatse een ondergrondse parkeergarage voor het hotel en de overige voorzieningen aan te leggen. Dit zal geen zelfstandige openbare parkeervoorziening worden, die volgens de VNG-brochure, gelet op de hogere verkeersaantrekkende werking op de hoofdinfrastructuur moet aansluiten. Ter zitting heeft de raad dit bevestigd. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene ontwikkelingen vallen binnen categorie A. De betogen falen. 

Verkeer- en parkeersituatie 

9. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ernstige parkeer- en verkeersproblemen vrezen als gevolg van het uitwerkingsplan, overweegt de Afdeling dat uit de verkeerstoets volgt dat de verkeersintensiteit in het gebied door de voorziene ontwikkelingen slechts beperkt zal toenemen. 

De toename van het aantal verkeersbewegingen leidt volgens het rapport niet tot verkeerskundige knelpunten en kan via het bestaande wegennet worden afgewikkeld. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. Over de parkeerbehoefte vermeldt de verkeerstoets dat het hotel aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen een behoefte zal genereren van 35 tot 70 parkeerplaatsen. Voor de restaurants geldt een parkeerbehoefte van 12 tot 24 plaatsen en voor de detailhandel 3 tot 4 parkeerplaatsen. Uit het deskundigenbericht volgt dat, gelet op de mogelijke omvang van de voorziene parkeergarage, hierin voldoende parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd om te voorzien in de parkeerbehoefte van het uitwerkingsplan. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De betogen falen. 

Financiële uitvoerbaarheid 

10. Over de financiële uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan overweegt de Afdeling als volgt. In verband met de vaststelling van het bestemmingsplan is in 2008 een marktonderzoek verricht naar de mogelijkheid van een hotel in De Bergen. Hieruit volgt dat in Eindhoven al hotels zijn gevestigd, maar dat toch nog mogelijkheden bestaan voor nieuwe hotels, mits deze zich in voldoende mate onderscheiden van andere hotels. 

Het uitwerkingsplan staat daar niet aan in de weg. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat de planperiode zich uitstrekt over tien jaar ziet de Afdeling in de verwijzing naar de huidige economische crisis geen grond voor het oordeel dat het college de financiële uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan in zoverre onvoldoende heeft onderbouwd. 

Wat betreft de door [appellant sub 2] gestelde hogere kosten in verband met grondwaterverontreiniging, geldt dat de door hem bedoelde plaatsen waar grondwaterverontreiniging is aangetroffen buiten het uitwerkingsgebied liggen. [appellant sub 2] heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de bouwkosten als gevolg van grondwaterverontreiniging dermate hoog zullen zijn dat het plan financieel niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt. 

Geluidhinder 

11. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een hotel met 

70 kamers, twee restaurants, vier commerciële ruimten en een buitenterras met een representatieve bedrijfssituatie met de volgende geluidbronnen: geluid van menselijke stemmen op het buitenterras, de aankomst en het vertrek van klanten door middel van taxi’s en laad- en losactiviteiten ten behoeve van de restaurants en commerciële ruimten door middel van vrachtwagens. In dit onderzoek is het draaien van luide muziek op het terras niet meegenomen, nu dit geen deel uitmaakt van de representatieve bedrijfssituatie. In het akoestisch rapport staat voorts dat de geluidbelasting door stemgeluid van gasten op het terras op de gevel van omliggende woningen in de dag- avond- en nachtperiode beneden de geluidnormen als bedoeld in artikel 2.17 van het Barim ligt. 

11.1. Voor zover [appellant sub 2] geluidhinder vreest als gevolg van evenementen, overweegt de Afdeling dat niet is voorzien in een bestemming die voorziet in het houden van evenementen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eventuele evenementen niet behoren tot een representatieve akoestische bedrijfssituatie op basis van de planologische mogelijkheden van het uitwerkingsplan. Het betoog faalt. 

11.2. Over het betoog dat het uitwerkingsplan een onaanvaardbare geluidhinder met zich zal brengen overweegt de Afdeling dat het college zich heeft gebaseerd op voormeld akoestisch rapport, dat is opgesteld in het kader van de vraag of aan de geluidsnormen van het Barim, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan worden voldaan en waarbij is uitgegaan van het concrete bouwplan voor een hotel met 70 kamers, twee restaurants, commerciële ruimten en een buitenterras. Op basis van dit rapport kan echter niet worden geconcludeerd dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening sprake zal zijn van een aanvaardbare geluidsituatie. In dat kader moeten immers de maximale planologische mogelijkheden worden bezien, zonder uitzondering van relevante geluidsbronnen. Vast staat dat in het akoestisch onderzoek de gecumuleerde geluidbelasting van verschillende geluidsbronnen niet is bezien. In het deskundigenbericht is dat wel gebeurd, maar daarbij is tevens aangegeven dat er daarbij van is uitgegaan dat muziekgeluid van het terras en installatiegeluid geen wezenlijke bijdrage leveren aan het gecumuleerde geluidsniveau. Nu het uitwerkingsplan aan de rustige achterzijden van de woonpercelen aan de Bergstraat en direct grenzend aan het woonperceel van [appellant sub 1] een buitenterras voor de voorziene horecabedrijven mogelijk maakt en niet is gebleken dat hiervan is uitgegaan in het akoestisch rapport en het deskundigenbericht, is niet uit te sluiten dat de akoestische gevolgen van het terras zijn onderschat. Daarnaast is ten onrechte geen rekening gehouden met geluid van installaties voor luchtzuivering en airco, terwijl het plan voorziet in onder meer een hotel en een ondergrondse parkeergarage, waarbij dergelijke installaties gebruikelijk zijn. Dit klemt te meer, nu de afstanden tot de omliggende woonpercelen, in het bijzonder dat van [appellant sub 1], betrekkelijk kort zijn en in de "Ontwikkelingsvisie De Bergen Quartier Vivant" uit 2008 (hierna: de Ontwikkelingsvisie) is opgenomen dat de achterzijde en binnenterreinen relatieve rust en stilte uitstralen in het belang van de omwonenden. 

Gelet op het voorgaande is niet uitgesloten dat de geluidbelasting als gevolg van het uitwerkingsplan aan de achterzijde van de percelen aan de Bergstraat is onderschat en bestaat er aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is genomen. Het betoog slaagt. 

Bouwhoogte en aansluiting op omgeving 

12. Bij de vaststelling van een uitwerkingsplan moet aan de uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan gevolg worden gegeven en moeten de uitwerkingsregels in acht worden genomen. In dit geval brengen de uitwerkingsregels onder meer met zich dat de bouwhoogte afgestemd dient te zijn op de hoogte van de omliggende bebouwing van de Bergstraat, Grote Berg en Kleine Berg, dat de nieuwbouwontwikkeling geïnspireerd moet zijn op de architectuur en schaal van De Bergen en dat de achterzijde van de ontwikkeling aan dient te sluiten op de bestaande achterzijden van de bebouwing aan voornoemde straten. 

12.1. In het deskundigenbericht staat dat de hoogste bebouwing aan genoemde wegen een appartementencomplex is aan de Grote Berg met een hoogte van circa 15 m. De overige bebouwing heeft een hoogte van circa 9 tot 12 m. Voorts staat in het deskundigenbericht onder meer dat uit de vergelijking van de bestaande verkaveling en de bouwmassa’s van de De Bergen met de mogelijk invulling van het onderhavige gebied blijkt dat in de toekomst sprake zal zijn van een aanzienlijke verdichting van het gebied tussen de Grote Berg, de Kleine Berg en de Bergstraat ten opzichte van de bestaande situatie. 

12.2. Gelet op de in rechte onaantastbare uitwerkingsplicht uit het bestemmingsplan moet een publiekstrekkende functie in een gebouw van enige omvang, zoals een hotel met restaurant, ter plaatse als een gegeven te worden beschouwd. Het betoog dat de voorziene functies als zodanig niet passen bij het rustige karakter van het gebied kan daarom niet slagen. 

Voor zover is betoogd dat de maximale toegestane bouwhoogte niet past bij de omliggende bebouwing overweegt de Afdeling dat blijkens de verbeelding van het uitwerkingsplan deze bouwhoogte 15 m is voor een aanzienlijk deel van het plangebied. Het resterende deel van het plangebied kent maximale bouwhoogten variërend tussen 4 en 12 m. Gelet op het deskundigenbericht en het ter zitting getoonde materiaal overweegt de Afdeling dat de maximale bouwhoogte van 15 m in dit gebied niet als gemiddeld kan worden beschouwd, nu het merendeel van de bebouwing in dit gebied lager is. Voorts is gekozen voor een invulling van het gebied waarbij het overgrote deel van het binnenterrein zal worden bebouwd en een hoge bebouwingsdichtheid zal ontstaan. Verder is de bebouwing op korte afstand van de achterzijde van de bestaande bebouwing aan de Bergstraat voorzien. Uit het bestemmingsplan volgt dat de uitwerkingsregels zijn gebaseerd op de eerdergenoemde Ontwikkelingsvisie waarin onder meer staat dat De Bergen een gebied is dat wordt gekenmerkt door kleinschaligheid, dat de bouwhoogte moet zijn afgestemd op de directe omgeving en dat deze in beginsel even hoog of lager dan de gemiddelde hoogte van de aangrenzende panden dient te zijn. Voorts is hierin in het kader van de leefbaarheid van het stedelijke woonmilieu aangegeven dat bewoners rumoer aan de straatzijde eerder zullen accepteren wanneer de achterzijde en binnenterreinen relatieve rust en stilte uitstralen en dat dit bij de ontwikkeling van dit gebied een belangrijk aandachtspunt is. 

Gelet op het voorgaande heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouwhoogte is afgestemd op de hoogte van de omliggende bebouwing en dat de voorziene ontwikkeling past bij de schaal van De Bergen. Evenmin is gebleken dat de achterzijde van de ontwikkeling aansluit op de bestaande achterzijden van de bebouwing aan voornoemde straten. Daarbij is nog van belang dat het standpunt van het college dat de achterzijden van het in carré voorziene gebouw aan het binnenterrein zijn gesitueerd niet kan worden gevolgd. De achterzijde van de bestaande bebouwing met tuinen aan met name de Bergstraat grenst juist op korte afstand aan de achterzijde van het voorziene gebouw met voor dat deel een maximale bouwhoogte van 12 m. 

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de uitwerkingsregels is voldaan. Het betoog slaagt. 

Conclusie 

13. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de uitwerkingsregels en de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wro en artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. 

13.1. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] dient het college op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 

Beslissing 

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 

Recht doende in naam der Koningin: 

I. verklaart de beroepen gegrond; 

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 10 januari 2012 tot vaststelling van het uitwerkingsplan "1e uitwerking De Bergen (hotel Bergstraat)"; 

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 708,00 (zegge: zevenhonderdacht euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; 

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt: (€ 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1] en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2]). 

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat. 

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kegge 
voorzitter ambtenaar van staat 

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013 

459-656.

22-05-2012 "Hotel Bergstraat" Rechtspraak.nl - LJN: BW6876


LJN: BW6876,Voorzitter Raad van State , 201202100/2/R3
Datum uitspraak:22-05-2012
Datum publicatie:30-05-2012
Rechtsgebied:Bestuursrecht overig
Soort procedure:Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie:Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het college het uitwerkingsplan "1e uitwerking De Bergen (Hotel Bergstraat)" vastgesteld.
Vindplaats(en):Rechtspraak.nl
Uitspraak
201202100/2/R3. 
Datum uitspraak: 22 mei 2012 

AFDELING 
BESTUURSRECHTSPRAAK 

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: 

[verzoeker], wonend te Eindhoven, 

en 

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, 
verweerder. 

1. Procesverloop 

Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het college het uitwerkingsplan "1e uitwerking De Bergen (Hotel Bergstraat)" vastgesteld. 

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2012, beroep ingesteld. 
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2012, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. 

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 mei 2012, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door U. Erbslöh en J. Schuijren, en de raad, vertegenwoordigd door A.A. Renwarin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 

2. Overwegingen 

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 

2.2. Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van een hotel, commerciële ruimten, horecavoorzieningen en een parkeergarage op het voormalig Van der Schootterrein tussen de Kleine Berg, Grote Berg en Bergstraat in het centrum van Eindhoven. Het uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan "De Bergen", vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven bij besluit van 15 juni 2010 (hierna: het bestemmingsplan). 

2.3. [verzoeker] betoogt dat het uitwerkingsplan in strijd met het bestemmingsplan een publiekstrekkende functie heeft. Daarnaast past het uitwerkingsplan niet in het rustige karakter van de buurt. [verzoeker] betoogt voorts dat de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) onvoldoende gemotiveerd is toegepast, omdat het college stelt dat het een gebied met functiemenging betreft, terwijl de omgeving zich kenmerkt door een overwegende woonfunctie. Daarnaast zijn de effecten van het op het binnenterrein te situeren hotel met bijbehorende horeca te vergelijken met bedrijven uit de categorie B of C uit de VNG-brochure en niet met bedrijven uit de categorie A, zoals het college stelt. Ook is sprake van een verminderd woon- en leefklimaat in de vorm van verminderde privacy, overlast als gevolg van een in het plan voorzien, aan de achterzijde van zijn woning gelegen, terras alsmede toegenomen verkeers- en parkeerdruk. Verder betoogt [verzoeker] dat het akoestisch onderzoek niet op juiste uitgangspunten is gebaseerd. Ten slotte stelt [verzoeker] dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen, die ter plaatse zijn waargenomen. 

2.3.1. Aan het uitwerkingsplangebied is de bestemming "Gemengd-Uit te werken" toegekend. Ingevolge artikel 20, lid 20.1, van de bestemmingsplanregels zijn de voor "Gemengd-Uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor: 

a. detailhandel niet zijnde perifere detailhandel en supermarkten; 

b. horecabedrijven, behorende tot categorie 1 en categorie 5 zoals aangegeven in de bij deze voorschriften behorende Lijst van horeca-activiteiten; 

c. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen; 

met daarbij behorende: 

d. parkeer- en nutsvoorzieningen; (…). 

Ingevolge de Lijst van horeca-activiteiten vallen onder bedrijven van de categorie 1 maaltijdverstrekkers zoals een restaurant en worden onder bedrijven van de categorie 5 logiesverstrekkers zoals een hotel verstaan. 

Ingevolge artikel 20, lid 20.2, van de bestemmingsplanregels werkt het college van burgemeester en wethouders de in lid 20.1 omschreven bestemmingen uit met inachtneming van de volgende regels: 

a. de ontwikkeling dient gericht te zijn op een publieksgerichte functie, al dan niet gecombineerd met een woonfunctie; geen grootschalige detailhandelsontwikkeling; relatief kleinschalige verkaveling; (…); 

j. de parkeerbehoefte op basis van de geldende parkeernormen dient te worden opgevangen in een ondergrondse parkeervoorziening; (…). 

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de uitwerkingsplanregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor, voor zover hier van belang: 

a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond; met dien verstande dat perifere detailhandel en supermarkten zijn uitgesloten; 

b. horecabedrijven behorende tot categorie 5 zoals aangegeven in de Lijst van horeca-activiteiten, behoudens ter plaatse van de bestaande bebouwing aan de Kleine Berg 47 en de Bergstraat

c. horecabedrijven behorende tot categorie 1 zoals aangegeven in de Lijst van horeca-activiteiten uitsluitend op de begane grond; (…). 

2.3.2. Bij de beoordeling van een uitwerkingsplan staat voorop dat aan een uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan gevolg dient te worden gegeven en dat daarbij de uitwerkingsregels dienen te worden toegepast. Het voorgaande brengt met zich dat door het in rechte onaantastbaar worden van de uit te werken bestemming in het bestemmingsplan "De Bergen" de aanvaardbaarheid van de thans voorliggende bestemming "Gemengd" in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. Voor zover de uitwerkingsregels ruimte laten om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen, moet worden bezien of de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. 

2.3.3. De voorzitter stelt vast dat het bestemmingsplan, gelet op artikel 20, lid 20.2, verplicht tot een uitwerking met een publieksgerichte functie en dat 20, lid 20.1, van de bestemmingsplanregels, een publiekstrekkende functie niet uitsluit. Voorts heeft [verzoeker], gezien de ligging van het voormalige fabrieksterrein in het centrum van Eindhoven, niet aannemelijk gemaakt dat de in het uitwerkingsplan opgenomen bestemmingen niet passend zijn in de omgeving. 

2.3.4. In de uitwerkingsplantoelichting is aangegeven dat de milieuzonering uit de VNG-brochure voor wat betreft de beoogde ontwikkeling niet aan de orde is, maar uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, vanwege de aanwezigheid van woonfuncties in de omgeving, de milieuzonering is gehanteerd om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling kan worden ingepast. Nu volgens de VNG-brochure bij functiemengingsgebieden onder andere moet worden gedacht aan stadscentra en dorpskernen heeft het college in redelijkheid aangenomen dat het uitwerkingsplangebied deel uitmaakt van een gebied met functiemenging. Nu voorts in de bij de VNG-brochure behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging onder categorie A onder meer hotels en restaurants zijn ondergebracht is niet aannemelijk gemaakt dat het college de indicatieve VNG-brochure onjuist heeft gehanteerd. 

2.3.5. Ten aanzien van het betoog dat het akoestisch onderzoek niet op juiste uitgangspunten is gebaseerd, overweegt de voorzitter dat [verzoeker] op voorhand onvoldoende heeft aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid van het door Tritan Advies B.V. uitgevoerde akoestisch onderzoek. Het uitwerkingsplan voorziet verder in een parkeergarage en een tweetal ontsluitingen. Niet aannemelijk is gemaakt dat de voorziene parkeergarage onvoldoende is dan wel dat anderszins sprake is van een onaanvaardbare toename aan verkeers- dan wel parkeeroverlast. Voorts is het terras voorzien op een grotendeels door het hotel en andere op te richten gebouwen omsloten binnenterrein. Gegeven daarnaast de ligging van het uitwerkingsplangebied in het centrum van Eindhoven ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat de onderhavige wijze van uitwerking van het bestemmingsplan in dit opzicht een onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat in de omgeving tot gevolg heeft. 

2.3.6. De voorzitter vat het betoog van [verzoeker] dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen aldus op dat het uitwerkingsplan naar zijn stellen niet voldoet aan de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De vragen of een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Het college dient het uitwerkingsplan echter niet vast te stellen indien het op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan in de weg staat. De enkele omstandigheid dat ter plaatse vleermuizen zijn waargenomen maakt, wat daar ook van zij, naar het voorlopige oordeel van de voorzitter niet dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan in de weg staat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het uitgevoerde flora- en faunaonderzoek naar voren komt dat geen sprake is van het verdwijnen van foerageergebied voor vleermuizen en het college heeft gesteld dat het nader uitgevoerde, specifiek op vleermuizen gericht, onderzoek geen sporen van gebouwbewonende vleermuizen heeft opgeleverd. 

2.3.7. Voor het overige geeft het aangevoerde evenmin aanleiding voor de verwachting dat het uitwerkingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. 

2.3.8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter, de betrokken belangen afwegend, geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen. 

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 

3. Beslissing 
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: 
wijst het verzoek af. 

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat. 

w.g. Hagen w.g. Matulewicz 
voorzitter ambtenaar van staat 

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2012 

45-662.